Geschiedenis
In Nederland komt de jeneverbes voornamelijk voor op droge en schrale heidegrond. Het intensieve gebruik van die grond leidde in de 18e en 19e eeuw soms tot het ontstaan van zandverstuivingen. Hierop breidde de geharde jeneverbes zich tot in de 20e eeuw sterk uit. Door de ontginning van de heide, het oprukken van het bos en de verzuring van de grond zijn de ideale omstandigheden veranderd en heeft de jeneverbes het op veel plaatsen moeilijk.
In Noordwest-Europa had de Jeneverbes haar beste tijd aan het eind van de laatste ijstijd. Tijdens voorbijgaande perioden van klimaatverbetering ontwikkelde de vegetatie, die tot dan toe het karakter van een ‘steppetoendra’ had, zich tot een soort parklandschap met berken , wilgen, espen, jeneverbessen en aanvankelijk ook Duindoorns.
De Jeneverbes was het talrijkst in de bollingtijd (11.000 – 10.000 jaar voor Christus). Toen ongeveer 8300 v. Chr. de laatste ijstijd definitief ten einde was, hadden Berken, Wilgen, Espen en Dennen de Jeneverbes alweer goeddeels verdrongen. Later nam zij een belangrijke plaats in de begroeiing van de binnenduinen in, maar na de middeleeuwen is zij hier door overstuiving achteruitgegaan en nu is zij vrijwel verdwenen. In het binnenland breidde de Jeneverbes zich sinds de middeleeuwen dankzij de
Tegenwoordig worden alleen enkele jeneverbesstruwelen op rivierduintjes langs de Overijsselse Vecht nog beweid. Ze hebben een ondergroei met veel grassen en graslandplanten, waaronder haakmos en rondbladig sterremos. In alle niet meer beweide struwelen luidt de opslag van loofhout de verdringing van de Jeneverbessen door Eiken-Berkenbos in. Wil men ze behouden, dan moeten andere houtgewassen verwijderd worden.
Zulke struwelen liggen gewoonlijk te midden van heidevegetaties, waarvan ze verschillen door de aanwezigheid van een aantal planten die als stikstofminnend te boek staan. Zij kunnen hier groeien doordat de afgevallen naalden van de Jeneverbes tamelijk snel verteren. De hieruit vrijkomende voedingsstoffen zijn er ook de oorzaak van dat de Kraaiheide onder Jeneverbesstruiken buitensporige afmetingen bereikt.
De beschrijvingen zijn letterlijk overgenomen uit de onderstaande bron, aanpassingen naar moderne taalregels daargelaten.
Bron: Prof. dr. J.J. Barkman, geschreven voor:E.J. Weeda, R. Westra, C. Westra & T. Westra, 1985. Nederlandse Oecologische Flora, wilde planten en hun relaties, deel 1, 57-58. IVN, VARA & VENIM, 1985.